FAQ

1. Addendum 

Agentschap Onroerend Erfgoed

Arbofux

Bomen Aanplanten - Kluit, wortelballen of Container (ook verplanten)

Agentschap voor Natuur en Bos

Bonheiden - Kapmachtiging - Kapvergunning - Noodkap
Boombescherming - bomen op werven en evenementen
Bodemverdichting - Achteruitgang waar de gezonde bodem structuur verloren gaat
BEA - Boom Effect Analyse, het effect van werkzaamheden op bomen

Belgische Dendrologie Belge

BOS+

DRT - Klimmen met Double Rope Technique

Databank Ondergrond Vlaanderen

Tree Atlas - European Commission 

EAC - European Arboricultural Council

ECC - European Chainsaw Certificate

ETW - European Treeworker
ETT - European Tree Technician 

ISA - International Society of Arboriculture

ILVO - DIAGNOSECENTRUM VOOR PLANTEN

INBO - Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

KPB-ISA

Kroonverankering - Extra veiligheid bij bomen met bijvoorbeeld plakoksel, bomen, stammen of takken verankeren

Pflanzenforschung.de

LIFE - Eikenprocessierups 

MTA - Mycological Tree Assessment is een boom-beoordelingsmethode aan de hand van zwammen
PPE - Personal Protective Equipment
Paardenkastanjemineermot

Resistograaf - (elektronisch) meet toestel waarmee aan de hand van boringen de weerstand in het hout fysiek en digitaal wordt weergeven

Stormschade - De meeste verzekeraars spreken van storm zodra er in het KMI-station het dichtst in de buurt een pieksnelheid van 80 km per uur gemeten wordt.

SRT - Klimmen met Single Rope Technique

TBBZ - Totale boombeschermingzone (België: Standaardbestek 250, VVOG)

Tomografie - onderzoekstechniek waarbij op basis van geluidsgolven of elektrische weerstand van de inwendige toestand van een boom een beeld wordt gevormd

VLACO

VVOG - De Vereniging Voor Openbaar Groen

VTA - Visual Tree Assesment (België: Standaardbestek 250, VVOG)

WADI - het Arabische woord wadi is in Nederland een afkorting van Water Afvoer Drainage en Infiltratie.

​Uniforme methode - Waardebepaling van bomen (België: Standaardbestek 250, VVOG)

GEOPUNT

VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ

2. Kroonarchitectuur ARCHI

Arborteren van de eindknop - in de loop van het groeiseizoen sterft de eindknop spontaan af (niet onder invloed van omgevingsfactoren).

Accidentele vork - vork die ongepland ontstaat door een lokale externe oorzaak, bv. beschadiging van de eindknop.
Acrotonie - de sterkste zijtakken zijn ingeplant bovenaan de groei-eenheid (zie ook Basitonie/Mesotonie).
Adventiefknop - meristeem dat niet geassocieerd is met een bladlitteken, maar gevormd door het cambium.
Aftakeling - regressie voor de boom zijn maximale omvang heeft bereikt, onder invloed van omgevingsfactoren.
Ageotroop - gedrongen as zonder preferentiële groeirichting (en doorgaans zonder vertakking).
Amfitonie - sterkste ontwikkeling van de zijdelingse (zij-)assen in de structuur van een tak.
Apicaal - van de top.
Apicale dominantie - dominantie van het uiteinde van de top, die de ontwikkeling van lagere structuren verhindert of vertraagt.
Architecturaal model - 24 vaste sets van kenmerken die een bepaalde vorm opleveren (cf. Hallé & Oldeman).
Architecturale eenheid - specifieke uitdrukking van het architecturale model bij een specifieke soort.
As - lineair deel van de structuur van een boom, van bij zijn oorsprong tot aan zijn uiteinde.
Basitonie - de sterkste zijtakken zijn ingeplant onderaan de groei-eenheid (zie Acrotonie/Mesotonie).
Blijvende vork - vork die ontstaat door een (geplande) totale reïteratie, vork tussen 2 gelijkwaardige gestel-takken.
Chronologische leeftijd: jaren sinds kieming/aanplant.
Continue groei - groei zonder rustpauze of vertraging in het functioneren van het meristeem, grootte van blad is constant langsheen een as.
Continue vertakking - alle okselknoppen lopen uit en vormen gelijkwaardige zij-assen.
De-differentiatie - 'upgrade' van een as in de structuur van een boom.
Differentiatie - 'downgrade' van een as in de structuur van een boom.
Endogeen - eigen aan het organisme, inwendig.
Epitonie - sterkste ontwikkeling van de bovenste (zij-)assen in de structuur van een tak (zie ook hypotonie).
Epifyt- organisme dat op levende plant groeit zonder hieraan voedingsstoffen te onttrekken (varens, planten, mossen, kostmossen).
Fyllotaxi - de organisatie/rangschikking van bladeren op een as
Genest model - verschillende architecturale modellen zijn herkenbaar op een verschillende schaal binnen een volwassen boom
Gigantisme - strategie waarbij de boom gedurende zijn hele leven trouw blijft aan zijn architecturaal model (vorm verandert niet, de structuur wordt enkel groter)
Groei-eenheid/groeischeut - deel van een as die tijdens één ononderbroken groeiperiode gevormd is (bij ritmische groei)
Herstelfase - ontstaan van dominantie van één of meerdere takken (poging tot) herstel van de hiërarchie (zie ook reactiefase)
Hiërarchie - orde en dominantie tussen verschillende assen
Hypotonie - sterkste ontwikkeling van de onderste (zij-)assen in de structuur van een tak (zie ook epitonie)
Juveniel - jong
Kortlot - laagste vertwijgingstrap in de structuur van een boom, met een geringe lengtegroei en levensduur en niet vertakt
Latente vork - vork/wachtfase die ontstaat door gebrek aan hiërarchie doordat een omgevingsfactor een beperkende invloed op de fysiologie van de boom heeft (bv. lichttekort)
Laterale bloei - bloei vanuit de okselknoppen
Meristeem - stamcellen die zich kunnen delen, waardoor planten kunnen groeien (apicaal meristeem en cambium)
Mesotonie - de sterkste zijtakken zijn ingeplant in het midden van de groei-eenheid (zie Acrotonie/Basitonie)
Minimale eenheid - kleinste/eenvoudigste structuur in de eindscheut van een boom waarop nog bloei optreedt, tijdens de senescentie
Monopodiaal - de volledige structuur wordt gevormd vanuit hetzelfde meristeem
Natuurlijke kroonreductie - proces waarbij de primaire vervangen wordt door een secundaire kroon uit waterlot lager in de structuur van de boom
Neoformatie - het apicaal meristeem ontwikkelt nieuwe structuren en ontplooit ze onmiddellijk
Normale vertwijging - scheutarchitectuur die normaal is voor de soort en de levensfase (alle te verwachten vertwijgingstrappen zijn aanwezig)
Omgevingsfactor - alle externe factoren die de groei en de vorm beïnvloeden, bv. wind, regen, zon, schade, ...
Ontogenetische leeftijd - ontwikkelingsgeschiedenis; houdt rekening met de morfologische evolutie doorheen de tijd
Oonomkeerbare aftakeling - aftakelingsproces waarbij geen herstel meer te verwachten is
Ontwikkelingsreeks - afbeeldingen met alle levensfases van een specifieke boomsoort
Ontwikkelingsstadium - levensfase van de boom op basis van zijn ontwikkeling, niet zijn chronologische leeftijd
Orthotroop - opgerichte as met een radiale symmetrie (om een as)
Partiële reïteratie - herhaling van de structuur van de boom, zonder A1 (stam)
Plagiotroop - schuin of horizontaal groeiende as met een bilaterale symmetrie (vlak)
Polyarchie - ontbreken van duidelijke orde en dominantie tussen verschillende assen, waardoor vorken ontstaan
Polycyclisme - de vorming van meerdere groei-eenheden per groeiseizoen
Preformatie - de structuur van de groei-eenheid is voorgevormd aanwezig in de knop en wordt enkel ontplooid
Reactiefase - activering van waterlot, dedifferentiatie van takuiteinden, … hiërarchie > polyarchie (zie ook herstelfase)
Regressie - afsterven van de top en terugtrekking van de levende delen op lagere positie in de structuur
Reïteratie - herhaling van een deel van de structuur
​Ritmische groei - groei afwisselend met een rustpauze of vertraging in het functioneren van het meristeem (zit in de knop)
Ritmische vertakking - niet alle okselknoppen vormen (gelijkwaardige) zij-assen
Sencentie - laatste fase in het leven van een boom, natuurlijk verouderingsmechanisme
Slapende knop - meristeem dat ontstaan is als knop
Stagnatie - scheutarchitectuur waarbij de hoofdas (A1) zeer gedrongen is van vorm en vooral vorkt ipv te groeien
Sympodiaal - de structuur wordt gevormd door een opeenstapeling van groei-eenheden uit verschillende meristemen, doorgaans zijknoppen
Terminale bloei - bloei vanuit het apicaal meristeem
Totale reïteratie - herhaling van de volledige boom, inclusief de A1 (stam)
Veerkracht/Vitaliteit - de potentie om op een verbetering in de omgevingsfactoren te reageren
Verarmde vertwijging - scheutarchitectuur waarin de hoofdas (A1) nog gevormd wordt, maar de zijassen onderontwikkeld of afwezig zijn
Vertwijgingstrappen - aantal verschillende types assen in de structuur van een boom (A1>A...)
Voortijdige blijvende vork - blijvende vork die ontstaat door zeer goede groei-omstandigheden tijdens de vroege ontwikkeling
Waterlot - alle assen die ontstaan op een onvoorspelbaar tijdstip en een onvoorspelbare plaats in de structuur van de boom 

3. Morfologie / fysiologie 

abiotisch - (biologie) beschrijft processen en omstandigheden waarbij geen levende organismen betrokken zijn

biotisch - (biologie) beschrijft processen en omstandigheden, soms ook objecten, waarbij levende wezens betrokken zijn.

Biotrofe organismen voeden zich met levende planten (of dieren) zonder ze te doden.
Ze zijn onder andere plantenparasieten zoals meeldauwschimmels en roestschimmels en symbionten zoals mycorrhizaschimmels en knobbelbacteriën.

bruinrot - Bruinrot is houtrot veroorzaakt door schimmels. Bruinrotschimmels veroorzaken chemische reacties in het hout waardoor cellulose vrijkomt. Vervolgens breken ze de cellulose af met behulp van enzymen. In tegenstelling tot witrotschimmels zijn ze niet in staat om lignine af te breken. Lignine blijft achter als een residu.

hypoxie - Bij planten is hypoxie een toestand waarbij het weefsel of de wortels van de plant een tekort aan zuurstof ervaren. Hypoxie treedt op wanneer het zuurstofgehalte in de wortelzone of in de grond waarin de wortels van de plant groeien, sterk verlaagd is.​

Mycorrhiza

Bodemschimmel die het wortelgebied van nuttige en wilde planten koloniseert, wat resulteert in een uitwisseling van stoffen. Dit heeft een positief effect op de groei en gezondheid van planten. De mycorrhizaschimmels voorzien de planten van voedingszouten en water. De planten ontvangen op hun beurt een deel van de stofwisselingsproducten (assimilaten) die worden geproduceerd door de fotosynthese van de (groene) planten. Mycorrhiza is een vorm van symbiose tussen schimmels en planten waarbij een schimmel in contact staat met het wortelsysteem van een plant.
De meest voorkomende mycorrhizaschimmels zijn de zogenaamde arbusculaire mycorrhizae. Meer dan tachtig procent van de landplanten leeft in symbiose met deze schimmels. Hun hyfen(draadvormige cellen van de schimmels) dringen de plantenwortels binnen en vormen een los netwerk van schimmeldraden. De ectotrofe ("externe") mycorrhizaschimmels vormen daarentegen een dichte hyfenmantel op de dikke, traag groeiende korte wortels. De wortelharen worden verplaatst en hun functie wordt overgenomen door de schimmelhyfen.

Necrotrofe - Necrotrofe schimmels of bacteriën voeden zich parasitair met de dode cellen van hun gastheer en planten zich voort op de dode cellen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen parasieten die zich voortplanten op reeds dode cellen en parasieten die toxines gebruiken om de cellen van hun gastheer te doden, d.w.z. zelf celdood veroorzaken.

turgordruk - ​ de druk van de celinhoud op celwand van planten, schimmels of bacteriën

dentromicrohabitat - de kleine habitat die met een boom geassocieerd is (vooral bij VETcert)

dentrotelm - een variant van het fytotelma, is een met water gevulde boomholte. Dendrotelmen vertegenwoordigen een microhabitat van een boom die een biotoop boom kan karakteriseren.

ontluiken - Bloei-inductie (begin van de bloei) Het tijdstip waarop een plant tot bloei komt, hangt voornamelijk af van de leeftijd van de plant, maar ook van bepaalde externe factoren zoals temperatuur. Sommige planten hebben een koudeprikkel nodig om te bloeien. Genetische factoren spelen echter ook een rol, bijvoorbeeld bij kortedag- en langedagplanten (fotoperiodisme). De lengte van de nacht (!) is hier doorslaggevend. Op basis van de donkere periode kan de plant de juiste tijd van het jaar voor de bloei inschatten.

pathogeen - Pathogeen betekent ziekmakend of ziekteverwekkend. Een aantal bacteriën, virussen, schimmels of protozoën kunnen ziekten veroorzaken. Deze worden pathogenen genoemd.

thigmomorphogenese - Een verandering in plantengroei (fenotype) veroorzaakt door aanrakingsprikkels.​
---

Insecten

De letterzetter (Ips typographus) en de koperetser (Pityogenes chalcographus) vallen voornamelijk sparren aan. In het geval van de typographus en de kopergraveur wordt de respectieve niche bepaald door de dikte van de schors. Het onderscheidende kenmerk van de kevers wordt bepaald door de dikte van de bast en hun sporen tussen bast en cambium.

4. Belangrijke details TBBZ


  • Bomenbehoud op lange termijn is ook mogelijk bij complexe bouwprojecten.
  • Gespecialiseerd terreinbeheer voor bescherming van bomen.
  • De ecosysteemdiensten die bomen leveren kunnen technisch niet vervangen worden.
  • Dunne en dikke wortels zijn even belangrijk voor het overleven van bomen.
  • Bomen kunnen wonden niet genezen, ze kunnen ze alleen bedekken en inkapselen -CODIT-.
  • De gevolgen van bouwgerelateerde schade aan bomen worden vaak pas jaren later duidelijk.
  • Bomen beschermen en schade beperken zijn twee verschillende dingen.
  • De betrokkenheid van een specialist werkvoorbereider boombescherming moet ruim voor de bouwwerkzaamheden plaatsvinden.
  • ​ ​Bij succesvolle bouwprojecten hoort ook succesvolle bescherming van bomen.
  • De grootte van een wortelgebied kan zonder te sonderen alleen ruw geschat worden.
  • ​​Al in een vroeg stadium van bouwprojecten moet rekening worden gehouden met de bescherming van bomen.
  • Boombescherming is gebaseerd op de eisen van de boom, niet op die van de opdrachtgever.
  • Wortelsondering maakt het mogelijk om de omvang van het wortelgebied te bepalen.
  • Wortelverliezen van 40% of meer betekenen een totaal verlies vanuit boombiologisch oogpunt.
  • Halfslachtigheid en compromissen ten koste van bomen verhinderen hun consequente bescherming.
  • ​Boombeveiligingsmaatregelen moeten altijd individueel worden gepland.
  • Bij aanbestedingen moet ook rekening worden gehouden met de bescherming van bomen.
  • ​Een goed geplaatste boomomheining kan de meest effectieve bescherming bieden.
  • Een wortelgordijn is geen boombescherming, maar een maatregel om schade te beperken.
  • Zelfs kleine bouwmachines kunnen de wortelzone ernstig beschadigen.
  • ​Bomen hebben minder diepe wortels dan algemeen wordt aangenomen
  • ​De bouw van buitenfaciliteiten leidt vaak tot ernstige schade aan bomen
  • ​Bodemtoepassing belemmert de respiratie van de wortels
  • De regeneratie van het bodemleven is gunstig voor bomen, vooral na bouwwerkzaamheden
  • ​Een groenbemesting kan helpen om verdichte grond op te breken
  • ​Het behoud van bomen op lange termijn staat complexe bouwprojecten niet in de weg
  • ​Oudere bomen kunnen niet in gelijke mate worden vervangen door nieuwe aanplant
  • ​Zelfs schijnbaar kleine verwondingen kunnen bomen ernstig beschadigen
  • Het kappen van wortels bevordert de ontwikkeling van secundaire schade
  • ​Bodemverdichting herstelt niet vanzelf
  • ​Veranderingen in het grondwater kunnen leiden tot de sterfte van bomen

5. Tree function and tree structure 


European Tree Technician - Study Guide - Edited by Bregt Roobroeck (2023)


CHAPTER 1

THE THEORETICAL FOUNDATIONS OF TREE MANAGEMENT

  • adventitious bud – adventiver Knospe: Knospe, die peripher von einem anderen Ort als einer Blattachsel oder Triebspitze entsteht
  • adventitious root – adventive Wurzel: wurzelähnliches Wachstum, das aus Wurzeln oder Stängeln entsteht und keine Verbindung zu apikalen Meristemen hat
  • adventitious shoot – adventiver Trieb: Trieb, der sich aus einer adventiven Knospe entwickelt
  • apical or terminal bud – apikale oder terminale Knospe: Knospe an der Spitze eines Zweigs oder Triebs
  • apical dominance – apikale Dominanz: Zustand, bei dem die terminale Knospe das Wachstum und die Entwicklung der seitlichen Knospen am selben Stängel hemmt; der Prozess wird durch Phytohormone ausgelöst
  • apical meristems – apikale Meristeme: Wachstumszone in Knospen an den Spitzen von Trieben und Wurzeln
  • axillary (lateral) bud – axilläre (laterale) Knospe: Knospe in der Blattachsel
  • axillary shoot – axillärer Trieb: Trieb, der in der Blattachsel entsteht
  • bifurcation – Bifurkation: Verzweigung im Kronenbereich eines Baumes, bei der zwei Äste entstehen
  • barrier zone – Barrierezone: chemische und anatomische Barriere, die vom Kambium zum Zeitpunkt der Verwundung als Reaktion auf die Verwundung gebildet wird; hemmt die Ausbreitung von Fäulnis in das nach der Verwundung gebildete Xylemgewebe; Wand 4 im CODIT-Modell
  • branch arrangement – Astanordnung: Orientierung und Verteilung der Äste entlang eines größeren Stängels oder Hauptstamms
  • branch aspect ratio – Astverhältnis: Durchmesser des Astes im Verhältnis zum Durchmesser des Stammes, beide unmittelbar oberhalb der Verbindung gemessen; die Astverbindung mit einem kleineren Verhältnis ist stärker als die mit einem großen Verhältnis
  • branch bark ridge – Astborkenkamm: erhöhter Streifen Borke an der Spitze einer Astverbindung, wo das Wachstum und die Ausdehnung des Stammes oder Elternstamms und des angrenzenden Astes die Borke in einen Kamm drücken
  • branch collar – Astkragen: Bereich, in dem ein untergeordneter Ast einen anderen Ast oder Stamm verbindet, der durch das Überlappen von Gefäßgeweben sowohl des Astes als auch des Stammes entsteht (typischerweise an der Basis des Astes vergrößert)
  • branch protection zone – Astschutzzone: chemisch und physikalisch modifiziertes Gewebe innerhalb des Stammes oder Elternastes an der Basis eines kleineren; verlangsamt die Ausbreitung von Verfärbungen und Fäulnis vom untergeordneten Stamm in den Stamm oder Elternast
  • callus – Kallus: undifferenziertes Gewebe in Bäumen, das vom Kambium als Reaktion auf eine Verwundung gebildet wird; das Kambium ist das Gewebe, aus dem das Wundholz entsteht
  • cambium – Kambium: dünne Schicht meristematischer Zellen, die (nach außen) das Phloem und (nach innen) das Xylem bildet und den Durchmesser von Stamm und Wurzel vergrößert
  • cellular turgor; cell turgor – Zell-Turgor: der Druck, den Wasser in einer Zelle auf die Zellwände ausübt; Verlust des Turgors, der durch den Verlust von Wasser aus Pflanzenzellen verursacht wird, führt zum Welken der Pflanze
  • central leader – Zentraltrieb: Hauptstamm eines Baumes
  • CODIT – CODIT: das Modell, das von A. Shigo erstellt wurde und die Selbstverteidigungsmechanismen von Bäumen erklärt
  • codominant branches/codominant stems – kodominante Äste/kodominante Stämme: gegabelte Äste, die fast den gleichen Durchmesser haben und aus einer gemeinsamen Verbindung entstehen und keine normale Astverbindung haben; können eingeschlossene Borke haben
  • cork cambium – Korkkambium: laterales Meristem, aus dem die korkige, schützende äußere Schicht der Borke gebildet wird (auch bekannt als Phellogen)
  • crown plasticity – Kronenplastizität: die Fähigkeit von Bäumen, die Form und Größe ihrer Kronen als Reaktion auf Veränderungen in ihrer lokalen Wettbewerbsumgebung anzupassen
  • dormancy – Dormanz: Zeitraum natürlicher reduzierter physiologischer Aktivität in den Organen einer Pflanze mit dem Potenzial zur Reaktivierung des Wachstums
  • dormant or latent bud – ruhende oder latente Knospe: Knospe, die ursprünglich in einer Blattachsel entwickelt wurde und durch eine Knospenbahn mit dem Mark verbunden ist, die nicht zur Reife und zum Wachstum angeregt wurde; einige Knospen bleiben während des gesamten Lebens einer Holzpflanze ruhend
  • epicormic shoot – epikormischer Trieb: Trieb, der aus einer ruhenden Knospe oder aus neu gebildetem adventivem Gewebe entsteht
  • included bark – eingeschlossene Borke: Borke, die in einem Winkel (Verbindung) zwischen Ast und Stamm oder zwischen kodominanten Stämmen eingebettet wird; fehlt axilläres Holz und verursacht eine schwache Struktur
  • lateral bud – seitliche Knospe: vegetative Knospe an der Seite eines Stängels (im Gegensatz zur terminalen Knospe)
  • meristem – Meristem: undifferenziertes Gewebe, in dem aktive Zellteilung stattfindet; zu finden in den Wurzelspitzen, Knospen, Kambium, Korkkambium und latenten Knospen
  • parent branch – Elternast: größerer Ast oder Stamm, aus dem ein kleinerer, seitlicher Ast entsteht
  • reaction zone – Reaktionszone: natürliche Grenze, die chemisch innerhalb eines Baumes gebildet wird, um beschädigtes Holz von gesundem Holz zu trennen; wichtig im Prozess der Kompartimentierung (im Gegensatz zur Barrierezone)
  • reiteration – Wiederholung: der Prozess, bei dem architektonische Einheiten innerhalb eines Baumes repliziert werden
  • root collar – Wurzelhals: verbreiterter Bereich an der Basis des Baumstamms, wo die Wurzeln und der Stamm zusammenkommen
  • root plate – Wurzelplatte: die Kombination aus großen strukturellen und kleineren Wurzeln und Boden in der Nähe der Basis des Baumstamms, die hauptsächlich dafür verantwortlich ist, den Baum aufrecht zu halten
  • root plasticity – Wurzelplastizität: die Fähigkeit des Wurzelsystems, das Pflanzenwachstum und die Entwicklung unter sich ändernden Bodenbedingungen zu fördern
  • shoots (long/short) – Triebe (lang/kurz): langer Trieb: ein vegetativer Trieb, normalerweise mit vielen Internodien und einer apikalen Knospe; kurzer Trieb: entsteht am langen Trieb in der Blattachsel, enthält keine apikalen Knospen
  • vascular system – Gefäßsystem: ein Netzwerk von Leitgeweben (Xylem und Phloem), das alle Baumorgane miteinander verbindet und Wasser, Mineralien, Nährstoffe, Photosynthate und verschiedene Signalmoleküle im gesamten Baumkörper transportiert
  • wound wood – Wundholz: verholztes, differenziertes Gewebe, das in Holzpflanzen als Reaktion auf eine Verwundung gebildet wird